Wat jij niet ziet
Het effect van een dergelijke digitale schemerlamp is, dat er geleidelijk een gelig gordijntje over het beeld wordt getrokken. Daardoor doet de digitale ruimte uiteindelijk nog het meest denken aan de plek waar je die avond ook had kunnen doorbrengen: namelijk het klassieke ‘bruine’ café dat sinds de invoering van het rookverbod geen opfrisbeurt meer heeft ondergaan, zodat het kunstlicht er enigszins onwillig wordt weerkaatst door een decennialang met tabaksrook geïmpregneerd plafond.
Helende krachten
Is dit een voorbeeld van wat hoofdcurator Paola Antonelli in gedachten heeft als zij in haar toelichting op de XXIIste Triënnale van Milaan (1 maart -1 september 2019) spreekt over de noodzaak van ‘restorative design’; een vorm van ontwerpen die herstellend vermogen introduceert in een wereld waarin de relatie tussen de mens en zijn natuurlijke omgeving ingrijpend is verstoord?
In de context van het hoofdthema Broken Nature: Design Takes on Human Survival verkondigt Antonelli, al ruim dertig jaar een gezaghebbende stem op het gebied van design en architectuur en al even lang verbonden aan het Museum of Modern Art in New York, een actuele missie voor de ontwerper. Herstellen in plaats van vervangen. Liever helen dan amputeren. De ‘draden’ tussen mens en leefomgeving, constateert zij, zijn rafelig geworden, en soms al definitief doorgesneden. Misschien zijn we het stadium waarin herstel nog mogelijk is al gepasseerd, maar dan nog ziet zij een belangrijke rol voor de ontwerper.
In haar toelichting op de Triënnale verwoordt Paola Antonelli dat scenario –conform het laatste discours in het vakgebied – als een laatste kans. Nu op allerlei manieren zichtbaar wordt hoe het zelfzuchtige optreden van de mens de planeet uitput en ecosystemen ontwricht, zouden wij voor ons overleven meer dan ooit zijn aangewezen op de helende krachten in de natuurlijke omgeving. En om die krachten te kunnen activeren, moeten we ze met behulp van ontwerpersvernuft een handje helpen. Bijvoorbeeld door natuurlijke en technologische processen zo met elkaar te verbinden dat de trage respons van de natuur een beetje wordt versneld.
Antonelli verwoordt haar uitgangspunt voor de Triënnale als volgt:
“Via het onderzoeken van architectuur en designobjecten en -concepten, op alle schaalniveaus en in alle mogelijke materialen, viert Broken Nature het vermogen van design om krachtige inzichten te bieden voor de grote kwesties van onze tijd, zonder daarbij te vervallen in brave inschikkelijkheid of besluiteloze angst. De XXIIste Triënnale richt de aandacht op het bestaan en het volharden van de mens, om zo het belang aan te tonen van creatieve praktijken waarmee wij de banden tussen de menselijke soort en de complexe systemen in de wereld verkennen, en die we gebruiken om waar nodig met behulp van voorwerpen, concepten of nieuwe systemen reparaties te ontwerpen.”
Waarna zij met onvervalst pathos ook de laatste scepticus wil overtuigen: “Zelfs voor wie gelooft dat de mens uiteindelijk (nu, of in de verre toekomst?) tot uitsterven gedoemd is, levert ontwerpen een middel om een elegant afscheid voor te bereiden. Het kan ervoor zorgen dat de volgende dominante soort met enig respect aan ons zal terugdenken als waardige en zorgzame, zo niet intelligente wezens.” Design als een universeel te slikken Pil van Drion? Als enig redmiddel? Of toch als een masker waarachter het eigen falen schuil kan gaan?
Keerzijde
Want eerlijk is eerlijk: zo goed als ontwerpen kan bijdragen aan het herstel van wat Broken Nature aanduidt als ‘de grote kwesties van onze tijd’, zo noodzakelijk is het om te erkennen dat er ook een keerzijde is. Het materiële vooruitgangsdenken waar design sinds de aanvang van het industriële tijdperk de uitdrukking van is geweest, heeft deze grote kwesties namelijk ook helpen ontstaan. Telkens als het welbevinden of de materiële welvaart van de menselijke soort voor verbetering vatbaar leek, begon de ontwerper daar een nieuw werkterrein te ontginnen.
Auteur Robert Hughes toonde ooit met zijn televisiereeks The Shock of the New (1980) hoe sinds het Impressionisme vernieuwing in de beeldende kunst altijd de perceptie van de werkelijkheid heeft ontregeld. Vrijwel gelijktijdig met deze stroming in de vrije kunst vormde zich echter een ontwerppraktijk waarin juist de verzoening met het nieuwe prevaleerde. In de architectuur was de tendens al eeuwen gaande, terwijl het begrip design (en vervolgens de professie) in feite pas betekenis kregen toen vanaf halverwege de 19de eeuw de (re)productieprocessen werden gemechaniseerd. Ontwerpen maakte de nieuwe wereld minder bedreigend en het leven comfortabeler.
Opvallend genoeg volgde ook destijds al vlug een tegenreactie. In het bijzonder vanuit het vroege Britse socialisme en de daaraan verwante Arts & Crafts beweging. Industrialisatie zorgde voor een fundamentele aantasting van de natuurlijke orde, die juist door kunstenaars en ontwerpers moest worden gekeerd. Ebenezer Howard’s tuinsteden; de behangsels van William Morris: ze voerden de werkende mens terug naar de harmonie van de natuur en positioneerden zichzelf – in de terminologie van Howard’s populaire boek over de tuinsteden van de toekomst – als ‘een vredige weg naar werkelijke hervorming’.
Misschien valt dit met terugwerkende kracht te beschouwen als een vroeg voorbeeld van ‘restorative design’. En het is verleidelijk de parallellie nog wat verder door te trekken. De zoektocht naar ‘werkelijke hervorming’ die voortvloeide uit de Industriële Revolutie lijkt te weerkaatsen in de roep om radicale verandering sinds de Digitale Revolutie. Zelfs de gedachte dat iedere ontwerphandeling in zo’n turbulente overgangsfase onvermijdelijk ook een vorm van politiek handelen is, slaat een brug tussen de beide perioden.
Satellietbeeld
In I See That I See What You Don’t See, de Nederlandse bijdrage aan de XXIIste Triënnale van Milaan, richt Het Nieuwe Instituut zich op het gerationaliseerde landschap dat zich als een uiting van Broken Nature laat lezen. Een nachtelijk satellietbeeld van de aarde volstaat om de diagnose te stellen. De volledige Randstad baadt, net als andere delen van Nederland, in het kunstlicht. Het kassengebied in het Westland overstraalt bijvoorbeeld de complete sterrenhemel. De nacht is als onproductieve, onbeheersbare en potentieel bedreigende factor vrijwel weg-ontworpen. Met alle mogelijke gevolgen voor flora, fauna en de mens. Energie, technologie en datastromen zijn de essentiële brandstoffen geworden voor een 24-uurs productielandschap dat volledig is ingericht op efficiëntie en profijt. Het is ononderbroken in bedrijf waardoor het traditionele onderscheid tussen licht en donker er nauwelijks nog toe doet. De productie gaat ononderbroken voort, en wordt ook nog eens stap voor stap verder geoptimaliseerd.
Tegelijk – en dat is de fascinerende tegenspraak – is dit optimale landschap betrekkelijk onzichtbaar gemaakt; afgeschermd voor pottenkijkers. En ook aan deze onzichtbaarheid wordt constant ontworpen. Het is misschien vergelijkbaar met de geluidsschermen langs het snelwegennet. Ze staan er naar verluidt om geluidshinder voor de omgeving terug te dringen, maar tegelijkertijd zijn ze objecten van vervreemding. De continuïteit van het landschap wordt op een dusdanige manier onderbroken, dat er parallelle werkelijkheden ontstaan die ieder onder eigen condities hun optimale staat kunnen bereiken. Op de wegen wordt de snelheid en de efficiëntie van transport tot een maximum opgevoerd en weet de weggebruiker zich losgezongen van de omringende wereld. Aan de andere kant van het scherm wordt in het naastgelegen dorp de landelijke idylle in stand gehouden. Inclusief de traagheid van het plattelandsleven. Zolang die twee werkelijkheden elkaar niet zien en zo min mogelijk horen, zijn ze geen deel van hetzelfde systeem maar leven ze schijnbaar ongestoord in hun eigen landschap. Vervreemding helpt tegenstellingen te verhullen, en ontwerpen levert daarvoor de noodzakelijke gereedschappen. Naast het ultieme instrument om zichtbaarheid te creëren is design namelijk ook het middel bij uitstek om de werkelijkheid aan het zicht te onttrekken.
Speculatief instrument
Het Nieuwe Instituut heeft herhaaldelijk aandacht besteed aan het verhullend vermogen in design en architectuur, en op de betekenis daarvan. Met hun capaciteit om fundamentele innovaties om te zetten in bruikbare producten en omgevingen hebben de ontwerpdisciplines het gezicht van de vooruitgang getekend. Maar tegelijk hielpen ze ook bij het maskeren van de conflicten die bij vernieuwing horen.
Nog recent was dat een aspect van de Nederlandse inzending Work, Body, Leisure voor de Architectuurbiënnale van Venetië 2018 en het verwante project Automated Landscapes. En eerder bij een onderzoek naar de actuele geldigheid van Sicco Mansholts naoorlogse gecentraliseerde landbouwpolitiek (inclusief diens late bekering naar kleinschaligheid).
Dergelijke projecten zijn onderdeel van een groter weefsel waar Het Nieuwe Instituut al sinds zijn oprichting aan werkt. Als nationaal instituut is het weliswaar onderworpen aan de agenda van het vigerende cultuurbeleid, maar door te opereren als een speculatief instrument in de cultuursector wil het tegelijk de achterliggende kaders van de eigen opdracht kunnen bevragen. Dus ook het ontwerp van het cultuurbeleid zelf, waar de dominantie van ‘de markt’ de laatste jaren zwaar de overhand heeft gehad. Gezien in dat licht zijn de uitnodiging uit Milaan, en de bereidheid van minister Van Engelshoven de mogelijkheid van deelname aan de Triënnale aan te grijpen, belangrijke signalen. Er spreekt bevestiging uit voor de gekozen benadering.
In haar concept kiest Paola Antonelli uitdrukkelijk voor een verbrede notie van design, waarbij de rol van de ontwerper zich niet beperkt tot die van ‘verbeelder’.
Een perspectief waarin het instituut zichzelf zal herkennen. Het mag dan de kernpositie van de ontwerper zijn om te verbeelden, toch manifesteert het vak zich inmiddels steeds meer als een onderzoekspraktijk, als een trait d’union tussen de verschillende disciplines en complexe maatschappelijke vraagstukken. En in die rol kan het wellicht een nieuwe, minder aan de markt medeplichtige positie verwerven.
Markt
Een dergelijk holistisch, primair vanuit onderzoek gedefinieerd begrip van design is cruciaal voor de Nederlandse inzending naar de Triënnale. Het onderzoekend vermogen van ontwerpers en architecten biedt een mogelijkheid om het disruptieve effect van technologie te doorgronden. Om minstens de systemen te analyseren die voor de aantasting van het ecologisch evenwicht hebben gezorgd. Aldus verworven inzichten kunnen dan bijdragen aan herstel, maar het tegendeel is niet ondenkbaar. Misschien – en dat komt ook in I See That I See What You Don’t See aan de orde – is het nodig om het proces van ontregeling juist verder te doen accelereren.
Een manifestatie als Broken Nature ontkomt niet aan de verwachtingen rond de discipline, gedicteerd door de wijze waarop design ingekapseld zit in het kapitalistisch systeem. Haar vocabulaire is ontleend aan de markt. Succes wordt in de sector nog altijd grotendeels bepaald door de kracht van marketing. Dat lijkt een onontkoombaar gegeven. Maar elk systeem kan veranderen en dus is niet uitgesloten dat ontwerpen zich werkelijk tot een kritische praktijk kan ontwikkelen, met een eigen taal en positie die niet langer uitsluitend door de markt wordt gelegitimeerd.
Gerationaliseerd landschap
Om de veranderende rol van design – en dus de essentie van het design onderzoek – adequaat te kunnen tonen, zijn er nieuwe presentatievormen nodig. Juist in Milaan, waar de Salone del Mobile in het voorjaar weer het oude liedje van ‘stardom’ en het allernieuwste-van-het-allernieuwste zal zingen. De Nederlandse presentatie I See That I See What You Don’t See stelt daar een panorama van verschillende landschappen tegenover: uiteenlopende reflecties op een ecologie die mede door het ingrijpen van ontwerpers tot onderdeel van de cultuur is gemaakt.
Een uiteenlopende groep makers en ontwerpers heeft zich vanuit een eigen thematiek gebogen over aspecten van het gerationaliseerde landschap. Deelnemers als de Academie voor Stadsastronauten, Ramon Amaro, Danilo Correale, Design Academy Eindhoven, de afdelingen Research en Erfgoed van Het Nieuwe Instituut, Lucy McRae, Melvin Moti, Bregtje van der Haak, Pascal van Hulst & Oscar Peña, Richard Vijgen en Leanne Wijnsma verkennen de verschijningsvormen en betekenissen van het (gebrek aan) duister, en de relatie die uiteenlopende soorten – van dieren, planten en machines tot de mens – met de duisternis onderhouden. Samen vormen hun onderzoeken, films, performances, geluids- en geuromgevingen een verzameling getuigenissen van de rol die design speelt in ons begrip van de wereld, en hoe design dus ook kan worden ingezet om deze percepties te veranderen.
De keuze voor een oorspronkelijk 19de-eeuwse vorm als het panorama is een essentieel bestanddeel van het project. Destijds waren diorama’s en panorama’s het favoriete middel om publiek te engageren bij complexe vraagstukken. De kracht zat vooral in het effect op de toeschouwer, en dat is precies wat I See That I See What You Don’t See exploiteert. Meer dan in andere tentoonstellingsomgevingen beseft de kijker dat zijn blik wordt gestuurd. Letterlijk definieert het panorama onder welke hoek je dingen kan en mag waarnemen. Bovendien is het een uiterst geschikte vorm om de stemmen van meerdere kunstenaars, filmers en ontwerpers te representeren.
Een wat eigentijdsere lezing van het panorama voert naar het werk van de kunsthistoricus Aby Warburg en diens voorliefde voor discontinuïteit en juxtapositie. Het gefragmenteerde panorama van I See That I See What You Don’t See dwingt de toeschouwer om meermaals zijn blik aan te passen, conform de intentie van de curatoren om geen eenduidig verhaal te vertellen.
Lichtvervuiling
De kern van de Nederlandse bijdrage aan Broken Nature valt te karakteriseren als een caleidoscopische verkenning van ‘lichtvervuiling’ en andere aspecten van het hedendaagse Cartesiaanse landschap. Vanuit een historische perspectief wekt de connectie tussen licht en vervuiling in eerste instantie bevreemding. Al in de oudste religies wordt licht geassocieerd met wat goed en veilig is, en fungeert het duister als het geliefde instrument van de vijand. Licht is synoniem met betrouwbaarheid en waarheid, zoals wordt uitgedrukt in zegswijzen als “aan het licht brengen” of “wat het daglicht niet kan verdragen”. Zeker in een Europese context staat licht gelijk aan productiviteit, en is donker synoniem voor stilstand of zelfs teruggang, zoals uitgedrukt in de benaming “the dark ages”, de historische periode van economisch, demografisch en (verondersteld) cultureel verval in West Europa.
Maar diskwalificeren we daarmee niet de belangrijke herstellende kracht die ook aan nacht en duisternis verbonden is? Vergeten we te makkelijk dat de immense hoeveelheid kunstlicht bijvoorbeeld de nachtelijke oriëntatie van vogels ontregelt? En is het werkelijk zo vreemd dat volledig inpandige werkruimten steeds vaker worden voorzien van 24-uurs daglichtsimulaties om het de verschillende ploegen mogelijk te maken daar de klok rond te werken?
Urgentie
De fysieke grenzen van het tentoonstellingsformat en het Triënnalegebouw worden door de programmering van de Nederlandse inzending regelmatig doorbroken met performances, discussies en gesprekken tussen experts over specifieke thema’s in de presentatie. Zo wordt een verbinding gemaakt met de omringende stad en thematieken in de buitenwereld. Allerlei posities in design komen aan bod; ook die van culturele instellingen zoals Het Nieuwe Instituut of de gastheer zelf. Na een roemruchte periode was de Triënnale van Milaan de afgelopen decennia afgegleden naar het niveau van een nogal gezapig Italiaans onderonsje. Dat is op slag veranderd sinds de in Milaan gevestigde architect Stefano Boeri in 2018 het roer overnam. Onder zijn leiding lijkt het evenement weer de internationale urgentie terug te winnen waar het zo lang aan had ontbroken.
Juist in een dergelijke omgeving, zo lijkt Het Nieuwe Instituut te willen bewijzen, kan de inclusieve, brede benadering van ontwerpen tot zijn recht komen. En een wereldomspannend publiek bereiken. Of zo’n inzending nu per se voorzien moet zijn van een Nederlands stempel is twijfelachtig. Tenzij het natuurlijk typisch Nederlands is om dan uitgerekend een project te tonen waarin een internationaal gezelschap makers werd aangestuurd door een internationaal samengesteld team van curatoren. Het is hoe dan ook kenmerkend voor de zienswijze van de opdrachtgever dat de internationale focus totaal verweven is met vrijwel alle activiteiten die Het Nieuwe Instituut onderneemt.
Il grande numero
Op exact dezelfde plek werd vijftig jaar geleden, in mei 1968 al een fundament gelegd voor de presentatie van 2019. Ten tijde van de grote studentenrevoltes in Parijs, Berlijn, Milaan en Amsterdam nam architect Aldo van Eyck onder de vlag van Team 10 (met prominente collega’s als Giancarlo De Carlo en Alison en Peter Smithson) deel aan de Triënnale van Milaan. Hun installatie il grande numero werd weliswaar direct na de opening bezet door protesterende studenten en verwierf vooral door deze actie een legendarische status, toch loont het de moeite om Van Eyck’s project in herinnering te roepen. Juist in het licht van Broken Nature.
Ook bij Aldo van Eyck ging het destijds al over de uitputting van de aarde, en het antwoord van de hedendaagse architectuur. Van Eyck ontwierp een duistere ruimte; een soort spookhuis waarin het publiek zich eerst een weg moest banen door een woud van boomstammen. Eenmaal binnen zag de bezoeker zichzelf gereflecteerd in gebroken spiegels. Twee perspectieven stonden in het paviljoen tegenover elkaar: hoeveel er kan worden gedaan met weinig, wat Van Eyck bijvoorbeeld illustreerde aan de hand van de Malinese Dogon architectuur in Mali, en hoe weinig er gedaan wordt met veel, waarvoor hij de anonieme architectuur in de ‘new towns’ van de Westerse wereld als representant koos.
Activisten
Net als in 1968 staan we opnieuw voor een kantelmoment. Waar destijds de Club van Rome de zorg voor het overleven van de planeet vertaalde in het rapport ‘Grenzen aan de groei’ (1972), en zo onder meer de ontwerpwereld op zijn volle verantwoordelijkheid wees, zijn het nu de wetenschappelijke klimaatpanels en vooral de activisten die een fundamentele herschikking bepleiten. Alsof er nooit een waarschuwing was geweest, zijn we doorgegaan met het maken van landschappen die op een klein oppervlak steeds productiever zijn geworden, maar intussen zijn we vervreemd geraakt van onze natuurlijke omgeving.
Paola Antonelli zoekt het antwoord in ‘restorative design’. De Nederlandse bijdrage onderwerpt die optie aan een kritische ondervraging. Niet om te concluderen wat goed of fout is, maar om alternatieven te verkennen. Wat is er nodig om over vijftig jaar niet weer dezelfde vragen over het voortbestaan van de planeet te moeten stellen? Dat gesprek wordt in Milaan aangezwengeld. Met ontwerpers, kunstenaars en onderzoekers, maar ook met bedrijven, bestuurders en burgers. Ik Zie Ik Zie Wat Jij Niet Ziet is veel meer dan een simpel kinderspelletje: het wordt hoog tijd dat we gaan zien wat anderen al eerder dachten waar te nemen.
Tekst: Gert Staal